Find an Online Dutch Tutor


Lexis Rex Home

Find an Online Dutch Tutor






The Dutch word for time is
tijd





time

Dutch Definition


time
     1. tijd
     2. keer, maal



Translations for time and their definitions

tijd ©
     1. n-m. time
           Hij heeft geen tijd om te wachten. - He doesn't have time to wait.
           We moeten meer tijd besteden aan het leren van nieuwe vaardigheden. - We need to spend more time learning new skills.
     2. n-m. (grammar) tense
           In deze zin wordt de tegenwoordige tijd gebruikt. - In this sentence, the present tense is used.
           Hij heeft de werkwoordvorm naar de verleden tijd veranderd. - He changed the verb form to the past tense.


keer
     1. n-m. time (occasion, instance)
           Dit is de eerste keer dat ik naar Parijs reis. - This is the first time I am traveling to Paris.
           Ze heeft me al meerdere keren uitgenodigd voor haar verjaardagsfeest. - She has invited me to her birthday party multiple times.
           Bij elke keer dat ik haar zie, is ze vriendelijker. - She becomes friendlier each time I see her.
     2. n-m. reversion, reversal, turn
           Na veel tegenslagen hoopten ze op een keer van geluk. - After many setbacks, they hoped for a reversal of luck.
           Zijn optreden in de wedstrijd markeerde een belangrijke keer in zijn carrière. - His performance in the match marked a significant turn in his career.
           Het bedrijf maakte een keer in strategie om de omzet te verhogen. - The company made a reversal in strategy to increase revenue.
     3. v. first-person singular present indicative of keren
     4. v. imperative of keren


maal
     1. n-n. meal
           Ik bereid een heerlijke maal met pasta en saus. - I'm preparing a delicious meal with pasta and sauce.
           Het restaurant serveert heerlijke malen uit verschillende keukens. - The restaurant serves delicious meals from various cuisines.
           Na een lange dag werken, genoten we van een gezamenlijke maal met onze vrienden. - After a long day at work, we enjoyed a communal meal with our friends.
     2. n-f. time, turn, occurrence
           Dit is de eerste maal dat ik hier ben geweest. - This is the first time I have been here.
           Ik heb het je al drie malen verteld. - I have told you three times already.
           Het gebeurde een paar malen dat de stroom uitviel. - It happened a few times that the power went out.
           Hij slaagde erin het probleem in één enkele maal op te lossen. - He managed to solve the problem in a single occurrence.
     3. n-n. stain
     4. n-n. mark, marking
     5. v. first-person singular present indicative of malen
     6. v. imperative of malen
     7. n-f. (obsolete) calf i, young cow


tijdperk
     1. n-n. age, era
           We leven in het digitale tijdperk. - We live in the digital era.
           Het victoriaanse tijdperk staat bekend om zijn strikte sociale normen. - The Victorian age is known for its strict social norms.
           De ontdekking van vuur markeerde een belangrijk tijdperk in de menselijke geschiedenis. - The discovery of fire marked a significant era in human history.


klokken
     1. n. plural of klok
     2. v. to time, clock
     3. v. (of water) to gurgle
     4. v. (of chickens and other fowl) to cluck
     5. v. to clock, to measure duration (of)


tijdstip
     1. n-n. moment in time, point in time, time of day.
           Op dat tijdstip sliep ik nog. - I was still sleeping at that time.
           Ondanks het late tijdstip was het nog erg druk op straat. - Despite the late hour the streets were still very crowded.


Duur
     1. Proper noun. .
     2. adj. expensive
           De duurste Stradivarius is 'The Hammer' die in 2006 $3,5 miljoen opleverde. — The most expensive Stradivarius is 'The Hammer', which produced $3.5 million in 2006.
     3. n-m. duration
     4. v. first-person singular present indicative of duren
     5. v. imperative of duren




Dictionary entries from Wiktionary

Pronunciation

 ©

More Dutch words for
All vocabulary sets
Random Quiz:
What is the word for fruit?

Start learning Dutch vocabulary

Subscribe to Word of the Day
Email:






Our Books



Our Books